I
het bos, een eiland van verzet
waar reuzen de kroon dragen
snippers schaduw liggen aan hun voeten
waar humus getuigt van bezonken seizoenen
aan wortels weeft de schimmel een web
het lover koelt haardrogerlucht, haalt stroom
bij de zon en maakt adem voor apen
II
het bos krimpt standvastig
omgeven door een gulzig gebied
in beton gegoten en met staal gewapend
een stedelijk brein, gevoed door aders die dichtslibben
van verkeer, bomen blijven schaarse ruimte scheppen
de specht timmert aan zijn broedhol, een gaai begraaft
zijn voorraad en de eekhoorn vlucht in een spiraal
voor de klauwen van de havik, in de kraamkamer
van het bos vormt elke dode boom een wieg
in de molm schiet een zaailing wortel
III
de vraag strekt langer dan de voorraad
wie propt was in de oren tegen de lokroep
van reclamemakers, hun gebed in slagzinnen
voor het altaar van comfort, maar als poelen
droogvallen, klooft de aarde, liggen plekken gras
als koortsblaren op de bolle wangen van Moeder Aarde
de wildebras speelt met lucifers tot twijgen knetteren
en hij de wenkbrauwen schroeit aan wat oplaait
en uitloopt in de richting van het hout
IV
wat niet in rook opgaat wordt berekend
door de knechten van de kaalkap, als zagemeel
opwaait, wordt het bezwaar van de activist geveld
handlangers van het nut ruimen hectaren voor
palmolieboeren schrijnwerkers kolenbranders
stammen liggen stram op de rug van wegreuzen
overstemd door kettingzagen, ruist het bos verder
uit: Buigen of Barsten